Deuteronomy 16

1Neemt waar de maand Abib, dat gij den Heere, uw God, pascha houdt; want in de maand Abib heeft u de Heere, uw God, uit Egypteland uitgevoerd, bij nacht.
 Abib, Exo 13:4, en boven, Deu 1:3.
,
 pascha Zie Exo 12:11. Hebreeuws, Pesach
,
 houdt; Anders, maakt, of, doet. Anders, Pascha bereidt
,
 bij nacht Zie Exo 12:31.
2Dan zult gij den Heere, uw God, het pascha slachten, schapen en runderen, in de plaats, die de Heere verkiezen zal, om Zijn Naam aldaar te doen wonen.
 slachten, Of, offeren, en zo vs.4-6.
,
 schapen en runderen, Dat is, al zulke offeranden, als de Heere op dit feest te slachten en te offeren bevolen had; Num 28:16; een jong lam of geit was eigenlijk het paasoffer genoemd. Zie Exo 12:3-5, Exo 12:27. Daarbenevens moesten ook andere offeranden op het feest geslacht en geofferd worden.
3Gij zult niets gedesemds op hetzelve eten; zeven dagen zult gij ongezuurde broden op hetzelve eten, een brood der ellende, (want in der haast zijt gij uit Egypteland uitgetogen); opdat gij gedenkt aan den dag van uw uittrekken uit Egypteland, al de dagen uws levens.
 op hetzelve eten; Te weten, feest. Anders, daarmede; te weten, met het lam, en daarna met de offeranden.
,
 der ellende Dat is, waarmede gij indachtig zult zijn aan de verdrukking, die gij in Egypte geleden hebt; of zulk brood, wat in der haast zowat toegemaakt wordt, wanneer de nood en de haast niet toelaten dat men het naar gewone wijze ten volle bereide en aangenaam of smakelijk make.
4Er zal bij u in zeven dagen geen zuurdeeg gezien worden in enige uwer landpalen; ook zal van het vlees, dat gij aan den avond van den eersten dag geslacht zult hebben, niets tot den morgen overnachten. 5Gij zult het pascha niet mogen slachten in een uwer poorten, die de Heere, uw God, u geeft.
 poorten, Dat is, binnen een uwer steden of woonplaatsen.
6Maar aan de plaats, die de Heere, uw God, verkiezen zal om daar Zijn Naam te doen wonen, aldaar zult gij het pascha slachten aan den avond, als de zon ondergaat, ter bestemder tijd van uw uittrekken uit Egypte.
 aan de plaats, Anders, [reizende] naar de plaats, enz., aldaar zult gij, enz.
,
 zon ondergaat, Zie Exo 12:6; 2Ch 35:14.
,
 ter bestemder tijd Dat is, juist, of even op dien tijd, toen gij uit Egypte uittoogt, op den veertienden dag der maand Abib; Exo 13:3-4.
7Dan zult gij het koken en eten in de plaats, die de Heere, uw God, verkiezen zal; daarna zult gij u des morgens keren, en heengaan naar uw tenten.
 koken en eten in de plaats, Dat is, braden. Zie Exo 12:9; 2Ch 35:13.
,
 daarna zult gij u des morgens keren, Als het feest over is, hetwelk zeven dagen duurde.
,
 tenten Versta, woningen of huizen, zoals die dan zouden zijn.
8Zes dagen zult gij ongezuurde broden eten, en aan den zevenden dag is een verbods dag den Heere, uw God; dan zult gij geen werk doen.
 verbods dag den HEERE, Zie Lev 23:36.
9Zeven weken zult gij u tellen; van dat men met de sikkel begint in het staande koren, zult gij de zeven weken beginnen te tellen.
 sikkel begint Om den Heere een garf te offeren. Zie Lev 2:14, en Lev 23:10.
10Daarna zult gij den Heere, uw God, het feest der weken houden; het zal een vrijwillige schatting uwer hand zijn, dat gij geven zult, naardat u de Heere, uw God, zal gezegend hebben.
 weken houden; Namelijk, der zeven voorzegde weken. Dit feest wordt anders genoemd het feest der eerstelingen; Num 28:26, idem pinksterfeest, Act 2:1.
,
 vrijwillige schatting uwer hand zijn, Hebreeuws, tribuut, of, schatting der vrijwilligheid; zie hiervan onder, Deu 26:1, enz. Anders, met een vrijwillige schatting, of genoegzaamheid ener vrijwillige offerande.
11En gij zult vrolijk zijn voor het aangezicht des Heeren, uws Gods, gij, en uw zoon, en uw dochter, en uw dienstknecht, en uw dienstmaagd, en de Leviet, die in uw poorten is, en de vreemdeling, en de wees, en de weduwe, die in het midden van u zijn; in de plaats, die de Heere, uw God, zal verkiezen, om Zijnen Naam aldaar te doen wonen. 12En gij zult gedenken, dat gij een dienstknecht geweest zijt in Egypte; en gij zult deze inzettingen houden en doen. 13Het feest der loofhutten zult gij u zeven dagen houden, als gij zult hebben ingezameld van uw dorsvloer en van uw wijnpers.
 loofhutten Zie Lev 23:34.
14En gij zult vrolijk zijn op uw feest, gij, en uw zoon, en uw dochter, en uw dienstknecht, en uw dienstmaagd, en de Leviet, en de vreemdeling, en de wees, en de weduwe, die in uw poorten zijn. 15Zeven dagen zult gij den Heere, uw God, feest houden, in de plaats, die de Heere verkiezen zal; want de Heere, uw God, zal u zegenen in al uw inkomen, en in al het werk uwer handen; daarom zult gij immers vrolijk zijn.
 want de HEERE, uw God, Anders, wanneer de HEERE, uw God, u zal gezegend hebben.
16Driemaal in het jaar zal alles, wat mannelijk onder u is, voor het aangezicht des Heeren, uws Gods, verschijnen, in de plaats, die Hij verkiezen zal: op het feest der ongezuurde broden, en op het feest der weken, en op het feest der loofhutten; maar het zal niet ledig voor het aangezicht des Heeren verschijnen: 17Een ieder, naar de gave zijner hand, naar den zegen des Heeren, uws Gods, dien Hij u gegeven heeft.
 naar de gave zijner hand, Naardat zijn hand vermag te geven, gelijk de volgende woorden schijnen te verklaren. Anders, naardat aan zijn hand gegeven is. Hetwelk ook op het volgende niet kwalijk past. Vergelijk Psa 55:23; Num 18:6; Eze 46:5, Eze 467, Eze 4611.
18Rechters en ambtlieden zult gij u stellen in al uw poorten, die de Heere, uw God, u geven zal, onder uw stammen; dat zij het volk richten met een gericht der gerechtigheid.
 Rechters en ambtlieden Vergelijk 1Ch 23:4, en 1Ch 26:29; 2Ch 19:8.
,
 onder uw stammen; Of, voor, naar uw stammen.
19Gij zult het gericht niet buigen; gij zult het aangezicht niet kennen; ook zult gij geen geschenk nemen; want het geschenk verblindt de ogen der wijzen, en verkeert de woorden der rechtvaardigen.
 aangezicht niet kennen; Zie boven, Deu 1:17.
,
 woorden der rechtvaardigen Versta, de woorden der rechters, dat zij kwade vonnissen uitspreken, of, de woorden dergenen, die een rechtvaardige zaak hebben, die door den omgekochten rechter verkeerd en verdraaid worden. Anders, zaken.
20Gerechtigheid, gerechtigheid zult gij najagen; opdat gij leeft, en erfelijk bezit het land, dat u de Heere, uw God, geven zal.
 Gerechtigheid, gerechtigheid Dat is enkel of louter gerechtigheid. Het is gesproken met nadruk. Vergelijk Deu 2:27; Isa 26:5, Isa 26:15; Eze 21:9, met de aantekeningen.
21Gij zult u geen bos planten van enig geboomte, bij het altaar des Heeren, uws Gods, dat gij u maken zult.
 van enig geboomte, Of, bosplanten [noch] enig geboomte
,
 bij het altaar des HEEREN, Dat is, met de mening van enige godsdienstigheid, hetwelk gij er mede zoudt te kennen geven, wanneer gij enig bos nabij het altaar of den tempel des HEEREN zoudt planten, of anderszins hetzelve nevens des HEEREN altaar enige heiligheid toeschrijven, en van gelijke of meerdere waarde houden. Zie 2 Kon. 16, 2 Kon. 17.
22Ook zult gij u geen opgericht beeld stellen, hetwelk de Heere, uw God, haat.
 opgericht beeld stellen, Of, pilaarbeeld, statue.
Copyright information for DutSVVA